Levenslang lezen en schrijven

Presentatie van de dichtbundel Levenslang van Olaf Douwes Dekker

door Kees Schuyt (18 november 2017, Boekhandel Van Kemenade&Hollaers).


Geachte aanwezigen, beste Olaf,


Mij is gevraagd bij de presentatie van de vandaag verschijnende nieuwste bundel Levenslang van Olaf Douwes Dekker een inleiding te verzorgen. Ik moet U kennis laten maken met het werk van Uw eigen dichter, oud stadsdichter van Breda. Dat is de omgekeerde wereld, want ik heb zelf pas de laatste vier weken kennis gemaakt met deze dichter en nog wel uitsluitend via het lezen van zijn gedichten. Is dat, of vindt U dat, geen vreemde manier om met iemand kennis te maken, een soort shaking the invisible hand. Mijn antwoord is: “nee”, niet als je van gedichten, algemener, van literatuur houdt. Boeken, romans, dichtbundels kunnen vrienden van je worden en sommige oude schrijvers, zoals bijvoorbeeld Montaigne is ook een echte vriend geworden.


Wij zijn hier in de mooie boekhandel Van Kemenade&Hollaers en de vraag die ik vanmiddag aan U zou willen voorleggen – voordat ik iets ga zeggen over de nieuwe bundel Levenslang – is: Waarom bezoeken moderne mensen nog steeds de boekhandel? Je boekhandelaar is als een tandarts, die moet je ook heel regelmatig bezoeken; goed voor je gezondheid en weerstandsvermogen: dan kan je je tanden weer ergens in zetten. Ik kom graag in boekhandels zoals Godert Walter in Groningen, Van Kemenade&Hollaers in Breda, Douwes en The American Book Store in Den Haag, Atheneum in Amsterdam. In Zwolle en Maastricht hebben ze een kerk en een klooster omgevormd tot boekhandel en dat is veel beter dan het omgekeerde. Ik heb in Leiden en Den Haag, waar ik vlak bij woon, een keer alle boekhandels bezocht die tot restaurant waren omgebouwd. “Als muren konden spreken…..”noemde ik dit project, dat met veel heerlijke diners gepaard ging. Dat waren er tot mijn schrik heel veel. Eén speciaal kip-restaurant, gevestigd in het oude pand van de bekende Leidse boekwinkel Ginsberg, was omgedoopt tot de naam Kippenvel. Daar kreeg ik nu kippenvel van: je kunt namelijk de omslag in onze hedendaagse cultuur in één zin samenvatten: van het tot zich nemen van geestelijk voedsel naar het in grote getalen nuttigen, consumeren van stoffelijk voedsel.


Waarom blijven mensen dan toch lezen? Waarom lezen en schrijven mensen gedichten? Schrijven dichters om gelezen te worden, of omdat ze het niet kunnen láten. Schrijven uit zelfbehoud, een leven lang, zo heb ik van de dichter Olaf Douwes Dekker begrepen. Zou de titel van zijn nieuwe bundel daarom Levenslang heten? Ik kom dadelijk op die vertrouwd- bekende, maar toch raadselachtige titel terug.

Maar eerst toch die intrigerende vraag: Waarom lezen mensen? Waarom leren wij onze kinderen als eerste ‘lezen en schrijven’ als de belangrijkste, levenslange vaardigheid in een mensenleven? Waarom schrijven schrijvers romans, gedichten, essays, korte verhalen? Wat is de waarde van literatuur voor de moderne cultuur? Op deze vraag zijn ruwweg drie interessante antwoorden gegeven.

Het eerste antwoord: literatuur als equipment for living. De uitdrukking is van de Amerikaanse essayist en criticus Kenneth Burke. Non scholae, sed vitae, om het met een oud spreekwoord te zeggen. Literatuur is meegegeven geestelijk voedsel voor de levensreis.

Het tweede antwoord: literatuur is sociale mimesis, ze geeft afbeeldingen van de sociale en politieke werkelijkheid. De waarde van de literatuur zou men kunnen ontlenen aan het doorzichtig maken van de ondoorzichtige, harde wereld; de wereld van geld en macht, van liefde en waanzin, trouw en ontrouw, vrijheid en onvrijheid, kortom de sociale werkelijkheid in al zijn facetten.

Het kenmerkende van deze twee antwoorden is dat ze de waarde van literatuur van buitenaf, extrinsiek, bepalen, als middel tot een bepaald doel. Literatuur dient ergens voor, sterker gezegd dient ergens voor te dienen. Hierbij sluipt een element van moralisme en paternalisme in de literatuuropvatting naar binnen. Het derde antwoord zet zich hier tegen af.

Het derde antwoord: literatuur is leren iets te doen. Literatuur dient geen doel, hoeft niet positief bij te dragen aan ‘de cultuur’, hoeft niet per se ‘sociaal’ te zijn of macht te ontmaskeren. Literatuur kan het beste beschouwd worden als een intrinsieke activiteit: je doet het, omdat je vindt dat het gedaan moet worden. De diepere drijfveren van zowel lezen als schrijven van een gedicht, of roman, of een verhaal ligt in het plezier dat ze geven. Wat je van literatuur kunt leren is dat het ons niets te leren heeft, behalve de aansporing om iets te doen, om actief het bestaan en zijn mogelijkheden te exploreren. Literatuur is zelfontdekking, zelfwaarneming, zelfonderzoek.


Ik heb hierover een mooi kort gedicht, haiku-achtig, van de Haagse schilder/dichter Willem Hussem: “schep water uit/de regenton/wacht niet tot het weer/een wolk is”. Met andere woorden: wacht niet af, maar doe iets, doe er iets mee, wacht niet de donderwolken en onweersbuien af, die je kunnen overkomen, maar bereid je er actief op voor.


Deze opvatting van literatuur slaat, opvallenderwijs, zowel op het schrijven als op het lezen; op de schriftuur als op de lectuur. Lezen is ook een actieve bezigheid, een performance. In deze opvatting klinkt de hele traditie van een bepaald soort persoonlijk individualisme door – de self-reliance van Emerson en Thoreau. In deze opvatting is literatuur schrijven én lezen een individuele daad: je moet het zelf doen, je moet je leerlingen en studenten, bezoekers en klanten van je boekhandel, je kinderen en kleinkinderen, aansporen en leren om het zelf te doen. Dat is: goed leren lezen en schrijven; blijven lezen en blijven schrijven, een leven lang. The gifts of reading. Het gedicht als geschenk.

Drie antwoorden dus op de eenvoudige vraag ‘waarom lezen mensen?’: voedsel voor de levensreis, sociale mimesis, zelf doen omdat je vindt dat het gedaan moet worden en zo vreugde verschaft. Alle drie zijn ze belangrijk, maar de mooiste van de drie is het op je zelf vertrouwen.

Elke boekhandel helpt ons hierbij. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we in de dichtbundels van Olaf Douwes Dekker af en toe een lofdicht vinden op boekhandel en uitgeverij (lees: Van Kemenade, maar dat staat natuurlijk niet in het gedicht zelf, want dat is niet poëtisch). Ik ben geen voordrachtskunstenaar, toch wil ik dit gedicht ‘de boekhandel’ uit 2013 van Olaf voorlezen:


hoe het woord hier te koop is, reflectie van schijn, van feiten en fictie, waar de dag in de nacht tot illusie vergaat in een waarheid alsof het gedrukt staat, in inkt

gedrenkt, gestapeld, verpakt, de ruggen gebonden, met huid en haar gelijmd in papieren dromen, doortimmerd in taal voor hart en hoofd, waar verhalen nat

van pennenbloed, geprikt uit de tong van tovenaars, als aan lijnen hangen te drogen - elke auteur verpoost er op de planken en ‘verwacht een andren heer’

Uit : In het oog van de cycloon (blz 26)

Ik wil nu graag mijn papieren kennismaking met uw dichter Douwes Dekker met U gaan delen en gewoon vertellen wat ik daar mooi en soms ook wel lelijk aan vond. Welke gedichten mij ontroerd hebben en welke weer minder. Ik lees graag gedichten. Ik ben gedichten blijven lezen, ook toen mijn eigen dichtader, aangeboord in jeugdige overmoed, helemaal dichtgeslibd was.

Maar eigenlijk is ‘t het mooiste als gedichten door de dichter zelf worden voorgelezen – misschien heeft U wel eens Lucebert zijn eigen gedichten horen voorlezen of op een Cd- gehoord. Gedichten zijn ook om naar te luisteren. Ik hoop dat Olaf zelf zo dadelijk een paar van zijn mooiste uit zijn nieuwste zelf wil voordragen.

Ik hérlees ook graag gedichten. Een van de voordelen van een kleine dichtbundel is: dat je ze gemakkelijk nog eens helemaal herleest; dat doe je niet zo gauw met een dikke roman, maar mijn ervaring is dat je snel nog eens een gedicht herleest, waarvan je niet meer helemaal een strofe herinnert. Goede gedichten blijven in je geheugen hangen en daar helpen rijm en ritme heel goed bij. Ik geef twee bekende voorbeelden en dan ben ik meteen bij de eerdere bundels en de nieuwe bundel van Olaf Douwes Dekker.

Het eerste voorbeeld is uit het bekende gedicht van Van Randwijk:


Wij staan tezaam voor het gericht

voor goed of kwaad te kiezen,

een volk dat voor tirannen zwicht

zal meer dan lijf en goed verliezen

dan dooft het licht


U kent het natuurlijk, en wellicht van buiten. In oorlog en bezetting bloeiden literatuur en dichtkunst, juist om tegenover de propaganda en het nep-nieuws van de bezetter de onafhankelijkheid van geest te versterken en de verbeelding van vrijheid te behouden, voor geestelijk zelfbehoud tegenover een opgelegde identiteit. Dit geschiedde juist door gemakkelijk te onthouden oorlogspoëzie: ‘gerechtigheid zal wederkeren’ en ‘Het Lied van de achttien doden’ dat voor vele leerlingen, ook thans nog de eerste kennismaking is met zowel de gruwelijkheden van bezetting als de poëzie.

Het tweede voorbeeld vindt Olaf een van de onverklaarbaar mooie regels uit de Nederlandse letterkunde. Het gedicht heet “Vera Janacopoulos” van Jan Engelman en dat kan ik nog steeds opzeggen:

Ambrosia, wat vloeit mij aan/Uw schedelveld is koeler maan/en alle appels blozen’

Appels kunnen natuurlijk niet blozen, maar je hebt wangen die blozen als mooie rode appeltjes. Als appels blozen is het poëzie. Het gaat om het oproepen van onuitspreekbare ervaringen, die toch woord moeten worden, onder woorden gebracht. Rondom deze engelachtige, Engelman-achtige regels heeft Olaf Douwes Dekker in de bundel Infrarood (2009) zijn eigen poëtica geschreven. Luister:

de mimosa bloeide als fluisterende honing

raadseltaal in toverspel

dat zomin bagatel als sprookje was

en zo broos als een gebroken hart ooit brak


niet alle regels van een vers liggen

in helderheid gebed – maar proef hoe zoet

het silhouet, als door infrarood ontbloot

melodieus zojuist in werking is gezet


De titel van de bundel uit 2009 Infrarood lag dus verscholen in dit gedicht. Vaak liggen titels van gedichten van Olaf opgeborgen, vaak stil en geheimzinnig, in andere gedichten en in andere bundels: ook in gedichten van andere dichters. Olaf is zelf ook een enorme poëzie-lezer met zijn favorieten Gerrit Kouwenaar, die een prachtige plaats heeft gekregen in zijn nieuwste bundel Levenslang, Paul Snoek, Mirjam Van hee, Hugues Pernath, toevallig drie Vlaamse dichters.


In alle gedichten tot nu toe spat het plezier van het maken van gedichten bij de dichter Douwes Dekker er van af. Hij wisselt het serieuze af met het lichte, met leuke en luchthartige woordspelingen in dagelijkse taal, een klein maatschappelijk tafereel wisselt af met natuurbeschrijvingen van rustgevende schoonheid, stiltes en verwondering, overpeinzingen in soms harde woorden gebeiteld. Prachtig vond ik in die oudere bundels de herinnering aan Olaf Douwes Dekker in het het gedicht “Verbleekt” - een oude foto van zijn op 13 mei 1940 neergeschoten naamgenoot - die een herinnering vereeuwigt:


terwijl hij nu/zolang al meereist in de mijne/zijn innerlijke stem - met mij de kamer deelt/en de tijd in ons vereeuwigt.


Tijd en eeuwigheid, leven en dood, voorspoed en lijden, zijn nu precies de thema’s die terugkeren in zijn allernieuwste bundel “levenslang”. Ik ga U nu tot slot van mijn introductie iets meer vertellen van mijn leeservaring van deze bundel. Ik heb het voorrecht gehad van de inhoud eerder kennis te mogen nemen. En ook de omslag te zien: een kooi en daarin een lemniscaat, symbool voor oneindigheid; de tijdelijke onvrijheid met daarin een glimp van eeuwigheid.

De titel van deze nieuwste bundel met maar liefst zestig nieuwe gedichten sinds 2013 heeft een wat dreigende titel gekregen ‘Levenslang’. Ik moest, als strafrechtsjurist/criminoloog opgevoed, natuurlijk meteen denken aan de huidige discussie over de levenslange gevangenisstraf die van het Europese hof niet meer ‘tot de dood ons scheidt’ mag duren. Het titelgedicht van de laatste afdeling van de bundel suggereert ook in die richting:


hoe lang nog schilder/ik mijn raam tot tralie/ommuur mijn vrijheid/in verzwegen stilte/versmelt versteende/tranen tot cement/mijn eigen hel tot cel.


Zitten we hiermee middenin de gevangenispoëzie die ook door Achterberg en recentelijk door Ester Naomi Perquin met haar dichtbundel Celinspecties beoefend is of gaat het toch om een existentiële metafoor? Het leven en de wereld, de maatschappij is een gevangenis waar je niet uit kunt. Je zit gevangen en je droomt van eeuwigheid, lemniscaat in kooi. De laatste regel ‘mijn eigen hel tot cel’ associeer ik bovendien en is misschien een toespeling op Dante’s Divina Comedia. Je kan deze Goddelijke Komedie, met twee boodschappen in één zin samenvatten: de goede boodschap is ‘het komt goed’, de slechte is: ‘maar je moet wel eerste door een hel’. Dante noemde het een komedie, niet omdat er veel te lachen viel, maat omdat het goed afloopt; dat was in zijn tijd de definitie van komedie, tegenover de Griekse tragedies.

Ik zou zelf de titel ‘levenslang’ daarom veel meer met de goede boodschap willen associëren: levenslang leren, levenslang lezen en schrijven, gedichten schrijven, je zelf exploreren en naarmate de bundel verder gaat krijgt het ook al deze positieve betekenissen.


De bundel als geheel is verdeeld in zes afdelingen, ieder met een eigen sfeer en onderwerp, zelfs ook een zekere eigen stijl. De eerste afdeling ‘amuse’ genoemd, is inderdaad amusant, naar mijn mening soms té. Er komt veel alledaagse spreektaal in voor, met veel spreekwoorden die net iets worden verdraaid; dat mag natuurlijk, maar als het in overvloed gebeurd wordt het een mechanisch kunstje; ik citeer: “toon de kunst van het kunstje/van een zwaluw een mus te maken/ van een dichter een bakker van brood.” Ik zie de dichter al te letterlijk de woorden kneden. Het resultaat smaakt mij soms beter. Maar de dichter Douwes Dekker, dat had ik ook al in de vorige bundels gemerkt – kan het plezier om met woorden te spelen, en daar een nieuwe gedachte bij te brengen, gewoon niet laten. Hij is een echte woordkunstenaar.

De tweede afdeling van zes gedichten begint met als motto het mooie gedicht ‘vergeten’ dat uit de eerste bundel verlangen afkomstig is. Dat deed me verlangen naar die bibliofiele uitgave uit 2000:

“als namen en gezichten vergeet ik argeloos gedichten”


Deze afdeling geeft mooie herinneringsgedichten aan de Bredase stadbeiaardier, aan zijn eigen geboortegrond in Indonesia raya, met een prachtige strofe:

geboortegrond van duizend kusten/maskers, dansen en betovering/in ogen dromen drift en duisternis/en weemoed, eenvoud, hartstocht.


Wie zo in vier regels het verleden kan terugroepen en verbeelden moet zijn verdere leven lang blijven schrijven en wij moeten hem dan blijven lezen.


De derde afdeling “als een stem overstag” geeft vooral ontmoetingen weer, onder andere met andere dichters, Tranströmer, Herman P. de Boer. Gedichten als ‘ontmoeting’, ‘marmer’, ‘van de vriendschap en de liefde’ en ‘het onvoltooide nu’ zetten tot overpeinzingen aan.

De vierde afdeling ‘een vlaag van voorjaarskoelte’ brengt ons de ook in voorgaande bundels altijd aanwezige sociale geëngageerde taferelen: de vluchteling, vrijheid van meningsuiting. Maar pal afgewisseld met natuurgedichten over ‘de voorjaarskoelte’ en het feuilles mortes, waaruit ik niet kan nalaten de beginstrofe te citeren:

Vannacht verliet mijn lief het paradijs/van de amandelhof, op zoek naar het wit van jasmijn/de prikkelende geur van tijm/jeneverbes, het groen van jonge peper”. Dat is lyriek van de bovenste plank, over het nog resterend Brabants land. Net als het gedicht ‘la valse’ trouwens. De hoogtevrees in Dubai sprak mij als gedicht poëtisch iets minder aan, hoewel de slotregels: “waar over dit ongrijpbaar rijk van sultans, sjeiks en emirs, een tot leven gekuste overmoed in hoogtevrees zich spiegelt” de weerzin tegen deze hoog- en tegelijk laaghartige hoogmoedige hoogbouw mooi wordt weerspiegeld.

De voorlaatste afdeling is getiteld: “das Ding an Sich”. Welnu, als in een dichtbundel wordt verwezen naar het wezenskenmerk van de filosoof Kant uit Koningsbergen, dan moet je als lezer(es) gaan oppassen: zware kost. Maar dat valt uiteindelijk wel weer mee. Twee mooie Engelstalige gedichten, till love may cross en born waar opvallend genoeg, een duidelijk ritme de toon van het gedicht mee-bepaalt. Zou het aan de Engelse taal liggen, met zijn veel kortere zinnen en beelden? Maar ook hier weer het gevecht van de natuur met de grote stad dat in het gedicht getiteld ‘in stille beemden van verre’ een beetje weemoedig eindigt met “in beemden waar stilte geen stem heeft’.


Tenslotte dan de langste en laatste cyclus van zeventien gedichten, naar mijn mening, echt met alleen maar hoogtepunten van de bundel. Het liefst zou ik ze allemaal willen voordragen, en dat zou ik ook hebben gedaan, als ik een echte voordrachtskunstenaar geworden zou zijn. Ik hoop dat Olaf zo dadelijk zelf zijn mooiste gedichten zal verwoorden.

Deze cyclus zendt U dus niet naar de gevangenis, maar U wordt langs ‘levenslang’ gestuurd: er staan prachtige gedichten in, twee echte sonnetten, met rijm, over een heer (misschien is dat de dichter zelf, maar dat weet je nooit bij een dichter) die ‘s avonds zijn hond uitlaat en dan telkens langs het huis van een vereenzaamde oude vrouw komt. Geen bezoek van kinderen of buren, totdat ineens de kinderen en de buren op de stoep staan. De vrouw is in alle stilte en eenzaamheid overleden. Deze laatste cyclus gaat dus over de belangrijkste dingen in het leven: dood gaan, eindigheid, oneindigheid, het leven en de levensblijheid doorgeven aan kinderen en kleinkinderen – het laatste gedicht is opgedragen aan Olafs kleinkinderen en dat begint met

zolang er hoop is’ – en heel terecht.


Ik noem speciaal drie gedichten en eindig met hoop.

Het gedicht bij het overlijden van Gerit Kouwenaar, 4 september 2014 is zo goed getroffen, voor wie de gedichten van Kouwenaar kent, de eerste regels:

nu vandaag/op deze totaal witte dag/gehoord van je dood.

Totaal witte dag: want een treffende regel voor en van Kouwenaar, die ooit een totaal witte kamer heeft willen beschrijven. Dat totale wit, is dat niet een symbool voor de ultieme grens, die niemand kent en waarover onze naastbestaanden die die grens zijn overgegaan, hun nabestaanden niet kunnen berichten. Olaf is heel sterk in het verwoorden van deze geheimen van het leven en van het sterven. De gedichten ‘voorbij de grens’ en ‘zo was het’, geschreven voor Muriël Boll, blijven voor goed in Uw herinnering als U ze leest, hoort en herleest.


De bundel eindigt met een hoopvol gedicht voor de kleinkinderen, getiteld levenslang: ‘zolang er hoop is .. zolang het kind daar zijn spel speelt/bij avond, bij ochtend/en ergens de tijd in de schemer verslijt’.

Ik eindig met een waar proficiat voor de oud-dichter van de stad Breda, Olaf Douwes Dekker en voor U geachte aanwezigen, staat er iets te doen, - ik zeg niet wat, maar dat weet U nu wel - want goede literatuur, prachtige gedichten zetten aan tot het zelf doen: blijven lezen, zolang onze dichters zoals Olaf blijven schrijven en zolang onze boekhandels en uitgeverijen, zoals Van Kemenade, blijven bestaan.


© Prof. dr mr C.J.M. Schuyt, via Uitgeverij Van Kemenade, Breda, door hem uitgesproken bij

de presentatie van levenslang op 18 november 2017 te Breda.